Naar de bergen van Oman

26 januari 2020 - Masqat, Oman

We zijn op pad voor onze tweedaagse rondreis door de bergen van Oman. De snelweg ligt er uitnodigend bij. We geven gas met onze Mitsubishi 4WD. We rijden door een grote vlakte. Er zijn nog geen bergen te bekennen. Op z’n best is het heuvelachtig. Verspreid langs de snelwegen liggen kleine steden waarvan we de oude kernen bezoeken: Fanja, Samail, Izki. Pas na Fanja verschijnen rechts van ons stevige heuvels. We kunnen ons nog geen voorstelling maken van de bergen. Gelukkig hebben we de hoogste berg van Oman uitgekozen om naar toe te rijden. Jebel Shams of Djabal Sjams. Zoals Wikipedia aangeeft heeft de berg geen vaststaande hoogte: hij is tussen de 2980 en 3075 meter. Dat scheelt nogal. 

De plaatsen die we onderweg bezoeken hebben oude, verlaten kernen. Vaak met fort. Niet om je heel veel bij voor te stellen. Oneerbiedig gezegd zijn: het zijn ingestorte huizen en muren op een grote hoop gruis. Het doet denken aan onze reis aan Yemen en voor Mark aan Jericho. Voor deze laatste bestemming had je meer verbeelding nodig. Dat was alleen nog maar gruis. In Samail staan veel muren in het ommuurde oude stadje nog overeind. Dat heette indertijd Harat Al-Yemen, een van de oudste nederzettingen van Oman (alhoewel ons 640 BC niet oud lijkt).

Eindpunt van de snelweg en de vlakte is Nizwa. We drinken een kop thee en maken een plan. In het ideale geval maken we vandaag nog een wandeling. Maar waar. En waar slapen we dan. Ons plezier in het theedrinken wordt overschaduwd door het gezoek op het wereldwijde web naar wandelingen en slaapplaatsen. We besluiten het slapen nog even voor ons uit te schuiven. Geen overnachting in een van de gerestaureerde huizen in de oude stad van Nizwa en te vertrekken richting Jebel Shams. Eens kijken hoe ver we komen. Het is wel al vier uur. 

We rijden nog zo’n zestig kilometer verder. We zijn echt in de bergen. Tenminste: wij in een diep dal, de bergen boven ons. We parkeren ergens de auto en wandelen door een opgedroogde rivier naar boven. Stilte. Uitzichten. Een voorproefje voor de volgende dag als we naar boven willen. We gaan terug naar El Hamra en overnachten bij de vrolijkste hoteleigenaar tot nu toe. Het hotel is spiksplinternieuw met een tuin met oogverblindende groene grasvelden. Kunstgras, dat wel. Onze bedden zijn nog verpakt in plastic. De matrassen gelukkig niet. Zijn moeder maakt ‘s-ochtends het uitgebreide ontbijt. Hij noemt haar steeds zijn sponsor. Daar heeft hij een goeie aan. Ze bakt voor ons onder andere veertig pannenkoekjes. We sturen gelijk een app aan onze pannenkoekenetende zoons. Ze missen wat.

Na het ontbijt gaan we richting de hoogste berg. Onze reisgids beveelt een wandeling aan: de Balcony Walk. We besluiten daar eerst heen te gaan. De top van de Jebel Shams blijkt ook bereikbaar te zijn met 4WD. Dat kunnen we later nog doen. 

De balkon-wandeling doet z’n naam eer aan. Vanaf de hoogste berg strekt zich een (grand) canyon uit naar het zuiden. We staan op 2.000 meter hoogte aan het begin van de canyon. We kijken naar beneden. We zien de dorpen rondom Al Hamra liggen, zo’n 1.500 meter lager. We kijken richting de Jebel Shams en zien een kloof van 1.500 meter diep. We kijken naar de balkon-wandeling. We zien het begin van een pad dat tegen de vrijwel loodrechte wand geplakt zit. Boven het pad nog zo’n 200 meter overhangende rotsen. Beneden het pad een afgrond van ruim 1.000 meter. We kijken wat er voor onze veiligheid is gedaan. Hekken, kabels, touwen, .... we zien niets. We kunnen ons geen misstap veroorloven. We besluiten een klein stukje te proberen. Het begin is nog overzichtelijk. En we zijn toch in de Himalaya geweest. Het blijkt minder gevaarlijk te zijn dan verwacht. Het pad is breed genoeg, bijna een meter. En niet overal gaapt de afgrond naast je. Na elke hoek die we omgaan besluiten we verder te gaan. Onverstandig. De reisgids bezweert om drinken mee te nemen, bescherming tegen de zon, stevige schoenen. We lopen op sandalen, zonder drinken en in de brandende zon. Gelukkig staat er een stevige wind. Tien minuten worden een kwartier, een half uur, ruim een uur. We zijn bijna bij het eindpunt en besluiten terug te gaan. Het is te warm, en wij te dorstig. De uitzichten zijn adembenemend. Benieuwd of dat op de foto’s ook te zien is. Het voelt comfortabel als we weer uit de canyon zijn. 

We laten de hoogste berg links liggen. Nog 1.000 meter hoger met de auto past niet meer. We willen nog naar de Snake Gorge, aan de andere kant van de berg. We rijden via Al Hamra naar een bergpas op 2.200 meter via een prachtige asfaltweg zonder verkeer. Boven kijken we in een sprookjesachtig berglandschap. Schijnbaar eindeloos strekken de bergen zich uit. Allemaal steile pieken en ketens zonder onderling verband. We kijken over de pas heen. De asfalt weg verandert hier in een smalle onverharde weg. We zouden zeggen een balkon-weg. Rechts een bergwand met overhangende rotsen. Links een afgrond van zo’n 800  meter. Geen hekken, geen vangrails. Geen mogelijkheden om te passeren. En een beetje glibberig door de regen van afgelopen nacht. Het is een weg waar je - als je A zegt - ook B moet zeggen. The only way is down. We lezen na de eerste bocht de instructies over het gebruik van de 4 wheel drive van onze auto. Miriam maakt nog wat laatste foto’s en checkt nog een keer de reisgids. Dit was toch echt de goeie weg? Het lijkt te kloppen. De reisgids vindt het nog wel vermeldenswaard dat je beneden de nodige roestige wrakken tegenkomt. In Nepal moeten de wrakken van helicopters binnen drie maanden zijn verwijderd op straffe van stevige bedragen. Hier is dat nog niet zo met autowrakken. We troosten onszelf, de lucht is strakblauw. Er zijn geen verrassingen met het weer te voorzien. Aardbevingen doen zich niet voor in Oman. Wel aan de overzijde van de Perzische golf overigens. 

We zetten de auto in de 4WD-stand, schakelen in z’n één rijden weg. Miriam meldt de prachtige uitzichten, Mark kijkt vooral naar de bochtige weg. Eén stuurfout en de jongens zijn wees. We hotsen naar beneden. Het gaat soepel. We kijken uit naar tegenliggers (nog niet in zicht) en kruipen langs de rotswand omlaag. Meest spannend zijn de momenten dat de weg nog iets steiler wordt. Dan zie je niet wat er voor je ligt: een bocht, een afgrond, een weggespoelde weg, een onhaalbare steilte? We gaan er vanuit dat in het goed georganiseerde Oman er dan wel een verkeersbord zou staan. Na een half uur zijn we al 3,5 kilometer verder. Dat schiet niet op. De genoegdoening zijn de spectaculaire bergen. We begrijpen nu waarom Oman wordt aangeprezen als het nog niet ontdekte outdoor-paradijs. Wild kamperen is toegestaan. Alleen niet vergeten om water mee te nemen. 

De uren verstrijken als we omhoog, maar vooral omlaag gaan. We stoppen kort bij de Snake Gorge zelf. Een hele smalle kloof met een rivier. Door de regenval staat het water vrij hoog. We twijfelen. Nat tot het middel of alleen het eerste deel verkennen? We besluiten het laatste. We weten niet of we door kunnen rijden of terug de pas op moeten als we naar Muscat willen. Bij een afslag (die zijn er!) komt een pick-up ons tegemoet. Vrolijke mannen die bevestigen dat we door kunnen rijden naar Muscat. Fijn, want het begint al te schemeren tussen de hoge bergen. Na twee bochten worden we dubbel verrast. We zien eerst een hardloper ons tegemoet komen. Verdwaald? Koploper in de Oman-trailrun? We zwaaien, hij loopt in een pittig tempo door. Een kwartier later, bovenop een kleine pas vallen we van onze autostoel. Op de pas is een vlak stuk. Op de grond ligt uitgerold een voetbalveld-tapijt (die bestaan weten we nu; afmetingen van een half veld) en twee teams in tenue spelen een wedstrijd. Twee jongens vormen het publiek. We stoppen en kijken. Er is veel enthousiasme bij de voetballers. Hun publiek is verdubbeld. 

We maken foto’s, krijgen aanwijzingen voor onze vervolgroute en rijden verder. We komen vrij snel langs een plaatsje van zes huizen. We zien voetbal-shirts aan de waslijn hangen. 

Het is bijna donker als we de rivier die we gevolgd hebben zich samenvoegt met de weg. We stoppen en maken foto’s, terwijl naast ons een auto stopt. Of we vragen hebben of hulp kunnen gebruiken. En als dat niet nodig is misschien een kop koffie. We slaan het aanbod beleefd af. Het is nu echt donker en we moeten nog door de rivier. Dat blijkt een paar kilometer te zijn. We stuiteren door de rivierbedding en denken terug aan Yemen. Daar hebben we samen met José ook urenlang door een rivierbedding gestuiterd. Deze keer is het een stuk korter en valt het stuiteren eigenlijk wel mee. We zien de sterren verschijnen, hoog boven de bergen in een wolkenloze hemel. Dat wordt een late terugkomst in Muscat bij Karyan en Zyad. We sturen een berichtje dat niet wordt verzonden. Geen bereik. Uiteindelijk is het tien uur als we aankomen met ruim 600 kilometer op de teller. Muscat is weer vertrouwd. We zijn blij dat we ook het hart van Oman hebben bezocht. Op naar de Verenigde Arabische Emiraten.

Foto’s